Zowel mijn boek Crapuul. Kroniek van een krottenwijk als Het Jekerkwartier. Broedplaats van vrolijk verzet gaan in essentie over het huisvestingsbeleid van de gemeente Maastricht. Of beter: het langdurig ontbreken van enig beleid op dit gebied. Hoewel de stad al in 1840 uit zijn voegen barstte, is de gemeente pas in 1952 gaan bouwen, vooral omdat er toen wederopbouwgelden beschikbaar waren. En wat de Maastrichtse bevolking toen kreeg, waren zogeheten ‘parochiewijken’.
[Tekst gaat verder onder de illustratie.]
In de naoorlogse stedenbouw was de ‘wijkgedachte’ van de ingenieurs Bos en Van Tijen overheersend. De nieuwe wijken die hard nodig waren om eindelijk een einde te maken aan de maar voortdurende woonellende in Nederland, moesten worden opgezet als een soort dorp. De Maastrichtse architect en stedenbouwkundige Frans Dingemans heeft daar een heel eigen draai aan gegeven: de nieuwe ‘dorpen’ die Maastricht kreeg, werden gebouwd rond de (katholieke) kerk.
De ideeën van Frans Dingemans, eerder hoge ambtenaar bij de gemeente, kwamen aardig overeen met de wijkgedachte, alleen kwam de kerk centraal te staan. En de wijken werden onderling verbonden met een, jawel, ‘interparochiale weg’. Niet de verbinding van buurt naar buurt was belangrijk, maar de verbinding van kerk naar kerk. Het komt min of meer op hetzelfde neer, maar het is net wat anders. Zelfs in de stedenbouw in Maastricht werd gebogen en gekropen voor de katholieke kerk.
In de brochure ‘Parochiewijken’ die door architect en stedenbouwkundige Frans Ziegler in 2010 is samengesteld in opdracht van de gemeente, worden de wederopbouwwijken Caberg, Malpertuis en Pottenberg in kaart gebracht. Wat de brochure echter niet vertelt – en misschien dat we daar de hand in herkennen van de gemeente als opdrachtgever – is dat in deze wijken ook een aantal woonscholen zijn gebouwd. In de opsomming in ‘Crapuul’ kom ik tot in totaal zeven complexen die als woonschool fungeerden.
De heropvoeding van de ‘onmaatschappelijken’ is in woonschool De Ravelijn tot 1982 doorgegaan, en in andere woonscholen nog langer, schijnt. Merkwaardig dus dat de woonscholen, toch bepalend voor deze nieuwbouwwijken, ontbreken in de brochure. Ook merkwaardig is dat alle kritiek op de ‘parochiewijken’ ontbreekt. Zelfs de onderliggende wijkgedachte is fel bekritiseerd. In 1955 al, toen Maastricht nog maar net was begonnen met bouwen. En de voornaamste criticus was van oorsprong een Maastrichtenaar: de befaamde socioloog Jacques (J.A.A.) van Doorn.
In 1955 schreef Van Doorn een essay waarin hij de pleitbezorgers van de wijkgedachte (en de parochiegedachte) bij de enkels afzaagde. Van Doorn vond het idioot om wijken op te zetten als zelfvoorzienende woongemeenschappen en ze zo los te weken van de stad. Dat vond hij nogal negentiende-eeuws, patriarchaal en anti-stedelijk. Want met hun fietsen, brommers, auto’s of de bus konden mensen overal naartoe waar ze maar wilden. Terwijl Dingemans nog miljoenen heipalen de grond in moest jagen om zijn wijken te realiseren, bleken zijn ideeën sterk achterhaald.
Nederland kent al sinds de Franse tijd een scheiding van kerk en staat. Daar heeft de gemeente Maastricht zich altijd weinig van aangetrokken. Ook hier niet. De bewoners, die zich na de oorlog zelfs in Maastricht steeds meer afkeerden van de kerk, werden gehuisvest in woonwijken waar de kerk dominant was. Dat was in feite ongrondwettelijk, maar bovendien erg dom. In ieder geval in Caberg en in Nazareth zijn de kerken inmiddels gesloopt, en hebben de buurten dus eigenlijk geen hart meer.
Foto: De Clavecymbelstraat met de Christoforuskerk in Caberg, RHCL 1963