top of page
  • Frank Bokern

Oorlogsheld maar toch crapuul

Sjeng Voorst en Johanna Kowakowska hebben elkaar in de Tweede Wereldoorlog leren kennen in een concentratiekamp in Polen. Sjeng was er tewerkgesteld, de Poolse Johanna terdoodveroordeeld. Maar ze werden verliefd, en zijn gevlucht. Via het al bevrijde zuiden van Europa hebben ze Maastricht bereikt, toen ook al bevrijd. Sjeng was bouwvakker en werkte bovendien als ober bij zijn broer Sjo in het legendarische café In de Gouwe Lanteern in het Stokstraatkwartier. Respectabele beroepen in die tijd, zegt zoon Nol Voorst in ‘Crapuul’ en in ‘Jekerkwartier’, maar in de ogen van de gemeente was Sjeng maar uitschot. Of zoals de wetenschappelijike beunhaas Harry Litjens het destijds in opdracht van, en voorgekookt door de gemeente het noemde: onmaatschappelijken. Door de Maastrichtenaren al snel vertaald in, jawel, crapuul. De frauderende en bevoordeelde priester-wetenschapper Litjens heeft ook een ingrijpende invloed gehad op het leven van het gezin Voorst.


[Tekst gaat verder onder illustratie.]



Toen ze in 1957 eindelijk een huisje kregen aangeboden was het pand in de Grote Looiersstraat 11 al zeker twee jaar onbewoonbaar verklaard (zie fragment foto RHCL), maar dat betekende niks in het Maastricht van die tijd als je tot crapuul was gebrandmerkt. Dat was ook de reden waarom het gezin niet terecht kwam in een van de nieuwbouwwijken, maar in woonschool De Ravelijn, waar ze ook nog eens in de binnenste ring werden geplaatst, de bewoners die het strengste toezicht hadden te verduren. Waarom? Dat weet niemand. Dat is geheel eigenmachtig door de gemeentelijke Stichting Bijzondere Sociale Zorg Maastricht besloten, zonder dat Sjeng, Johanna of de drie kinderen die ze toen hadden zijn gehoord, of zelfs maar zijn gezien. Een administratieve beslissing van gewetenloze en hardvochtige ambtenaren, vergelijkbaar en minsten zo erg als bij de toeslagenaffaire. Terwijl Sjeng in mijn ogen een oorlogsheld was. Met gevaar voor eigen leven iemand redden die een zekere en gruwelijke dood te wachten stond, en pas veilig zijn na een vlucht van vele duizenden kilometers: er zijn mensen die voor minder een koninklijke onderscheiding hebben gekregen na de oorlog.


Ik heb Nol in de zomer van 2019 twee keer geïnterviewd voor ‘Crapuul’. Hij woonde weliswaar in het Jekerkwartier, maar hij was vaste bezoeker van het buurthuis van pater Castorius in de Plankstraat, bovendien hielp hij ook in het café van zijn noonk Sjo en tant Leneke in de Stokstraat. Voor ‘Jekerkwartier’ kon ik opnieuw uit zijn verhalen putten, en kon ik tot mijn grote vreugde wél het verhaal kwijt hoe Sjeng zijn Johanna heeft gered. Ook nog uit liefde, zo mooi. Ik ben vorig jaar zomer voor het laatst wezen buurten bij Nol, we hebben een dik uur op het bankje voor zijn huis zitten bomen. Daarna is het contact verloren gegaan. Hij reageerde niet meer op mails, niet meer op Facebook, en zijn telefoonnummer deed het niet meer. Zelfstandig wonen ging niet meer, bleek uiteindelijk, maar hij kon gelukkig terecht in Scharwyerveld, kon verre buurman Harie Paullussen me uiteindelijk vertellen.


Afgelopen maandag ben ik Nol daar gaan opzoeken. Ik wilde hem per se mijn nieuwe boek geven, en bovendien de prachtige passage voorlezen over hoe zijn vader zijn moeder heeft gered. Dat heb ik gedaan in de huiskamer, tijdens de lunch. Nol was blij en ontroerd. ‘Frank, dit zal ik nooit vergeten,’ zei hij tot vier keer. Dat gaat hij natuurlijk wel doen, maar het kwam uit zijn tenen, dus het is goed. Toen ik na drie kwartier zag dat hij moe werd en afscheid nam, kreeg ik een applaus van de vier vrouwen aan de tafel ernaast. Ze waren erg geëmotioneerd. Door het verhaal of door het voorlezen, dat weet ik niet, maar ik heb het pand ook niet met geheel droge ogen verlaten.


Het ga je goed Nol. Mooi om te horen dat je die enorme platenverzameling nog hebt en dat je je gitaren hebt meegenomen. Dat je nog steeds je rode adresboekje in je borstzak heb met daarin ook de gegevens van je goede vriendin Wanda Jackson, de legendarische rockabilly-zangeres. Om te horen van je familie dat het goed is dat je hier weer onder de mensen bent. En dat je hier zo’n fijn thuis hebt gevonden. Het is ook wel verdiend voor zo’n intens lieve man.


Foto's: Nol Voorst nu en het 'mensenpakhuis' waar hij in zijn jonge jaren heeft gewoond, de Grote Looiersstraat 11 uit 1955. De foto van het RCE is uit 1955. Dan al is het pand onbewoonbaar verklaard. De familie Voorst en de andere bewoners hebben desalniettemin moeten wachten tot 1957 voor ze een huis kregen dat wel geschikt was voor bewoning.







Comments


bottom of page